Skip to main content

Om kennis te vermenigvuldigen moet je delen

Kennis- en innovatiedag 10 november

De eerste Kennis en Innovatiedag van Dutch Poultry Centre was een groot succes. De ruim 70 deelnemers hebben op 10 november jl. bij de Wageningse Universiteit hard gewerkt aan een zevental uitdagingen voor de pluimveesector.

Collegezaal C221 in het nieuwe Forumgebouw van de Wageningse Universiteit biedt plaats aan zeventig mensen. En deze is tot de laatste plaats bezet als Piet Simons met zijn inleiding begint. Hij schetst de ontwikkelingen in de pluimveewereld en de plaats van Nederland daarin. De mondiale markt voor zowel vlees als eieren blijft gestaag groeien. En Nederlandse toeleveranciers spelen daarin een belangrijke rol. Maar om die rol als voorloper te continueren moet Nederland wel inzetten op kennis en innovatie. En dat is precies het doel van deze middag. De deelnemers van Dutch Poultry Centre gaan in groepen discussiëren over actuele thema’s en over de manier waarop DPC en haar deelnemers daar een bijdrage aan kunnen leveren. Dit onder het motto: ‘Om kennis te vermenigvuldigen, moet je het delen.’

Op basis van een enquête onder de DPC-deelnemers zijn een zevental problemen en kansen gedefinieerd. Voor ieder item is een deskundige inleider gezocht en een bestuurslid van DPC leidt de groepsdiscussie. De gespreksleider zorgt ook voor de terugkoppeling in het plenaire deel aan het eind van de middag.

 

Minimaal antibioticum

 

 

Uit de enquête kwam als eerste naar voren dat antibioticagebruik besproken moet worden. Geen ander pluimveeonderwerp heeft recent zoveel media-aandacht gekregen. Immers, bacteriën worden de laatste jaren in snel tempo resistenter tegen antibiotica. Dit geldt zowel bij mensen als bij dieren. Goossen van den Bosch (ex Intervet, nu zelfstandig consultant) schetste de ernst van deze ongewenste ontwikkeling. De resistentiegenen bij ESBL bacteriën liggen op het zogenoemde plasmide. Dit houdt in dat bacteriën die resistent zijn, deze eigenschap zo maar door kunnen geven aan andere bacteriën die naast hen in het maag-darmkanaal leven. (ESBL bacteriën zijn bacteriën die enzymen maken, die antibiotica kunnen afbreken).

Een van de dingen om die resistentieopbouw tegen te gaan is vermindering van het gebruik van antibiotica bij mens en dier. Het gaat dan vooral om het preventieve gebruik en oneigenlijk gebruik. Preventief gebruik is bijvoorbeeld het “opvangen”van een koppel kuikens met een “kuurtje”. ‘Hier moeten we absoluut vanaf, aldus Van den Bosch.

Oneigenlijk gebruik is het inzetten van antibiotica bij een virusinfectie. Dat werkt niet.

Antibiotica doden alleen bacteriën. Oneigenlijk gebruik is ook : slecht management (bijvoorbeeld een te koude vloer of slechte ventilatie) proberen te compenseren met antibiotica. Ook dit is onacceptabel.

De discussie spitste zich toe op: Wat doe je met een pluimveehouder die geen goede stallen heeft, maar die met veel antibiotica nog enkele jaren door wil boeren. De meerderheid vond dat in analogie van de APK keuring voor auto’s, ook voor stallen naar een ‘license to produce’ moesten.

Nog moeilijker was de vraag: Wat doe je met een pluimveehouder, die wel goede stallen heeft, maar die door slecht management veel te veel antibiotica nodig heeft? Hier waren de meningen over verdeeld. Dezelfde problematiek geldt natuurlijk voor dierenartsen. Wat doe je met een dierenarts, die nog steeds zoveel mogelijk antibiotica probeert af te zetten. Iedereen was het er over eens dat het een goede zaak is dat vanaf 1 jan 2011 het verbruik volledig transparant wordt. Dit zal op zich al een remmende werking hebben op het verbruik.

Als dit niet afdoende is zullen notoire veelverbruikers door de overheid aangepakt moeten worden. Al deze maatregelen zijn bedoeld om gerechtvaardigd gebruik van antibiotica (namelijk om af en toe optredende bacteriële infecties te bestrijden) voor de toekomst te waarborgen.

 

Bloedzuigertjes

Een tweede groep boog zich over het probleem van de bloedluis. Kleine beestjes, maar alleen al in Nederland gezamenlijk goed voor een schade van ruim € 11 miljoen per jaar, zo vertelde Thea van Niekerk van WUR Lifestock Science. Na haar informatieve inleiding volgde de discussie over hoe dit probleem als sector te tackelen. Duidelijk werd dat er niet één oplossing voor bloedluis is en dat de oplossing komt in ieder geval niet uit een potje komt. Duurzame bestrijding alleen mogelijk met een geïntegreerde aanpak ik gehele keten. De opfok is de meest kansrijke schakel om bloedluist eerste slag toe te brengen want de cyclus is korter dan bij leghennen, dus de stal is frequenter te reinigen. Ook is er minder mechanisatie in de stal aanwezig (met kieren waar luizen zich kunnen terugtrekken). Daarbij is er de mogelijkheid om voordat het uitgangsmateriaal op transport gaat de kuikens in het volle licht zetten. Dat jaagt de luis van het kuiken.

Leghennenhouders kunnen meer aan preventie doen. Hygiëne (nat schoonmaken tussen de ronden) maar vooral door te monitoren. Monitoren is de helft van de oplossing. Bloedluis is een probleem van de gehele pluimveesector. Individuele spelers kunnen het niet oplossen en daardoor blijft een integrale aanpak vooralsnog uit. Theoretisch is uitgangsmateriaal 100% bloedluisvrij te maken. Maar leghennenhouders willen de meerprijs niet betalen omdat uitgangsmateriaal alleen geen garantie biedt dat hun koppel niet alsnog besmet raakt met bloedluis uit andere bronnen. Hetzelfde geldt voor nat schoonmaken. Dat is bewezen een beste remedie tegen bloedluis. Echter, het is duurder en biedt geen garantie van de beestjes verschoond te blijven. Dus blijft het vaak achterwege en grijpt de veehouder bij te grote overlast naar noodoplossingen.

De aanpak met roofmijt lijkt kansrijk. Deze biologische bestrijding (de roofmijt jaagt op de bloedluis) kan gestimuleerd worden door de roofmijt een vaste plek in het stalsysteem te bieden. Bijvoorbeeld door mestricheltjes aan te leggen waar ze op verblijven en zich vermeerderen. Waarschijnlijk moet de populatie wel regelmatig worden aangevuld om op niveau te blijven. Hier is nog onderzoek nodig. De aanpak met roofmijt kost circa 20 cent per kip en heeft als groot voordeel dat er geen resistentie wordt opgebouwd zoals bij chemische middelen.

Uiteindelijk kwam de bloedluisgroep met de volgende aanbevelingen:

- Onderzoeken of opfokkers gecertificeerd kunnen worden voor de levering van 100% bloedluisvrij uitgangsmateriaal. Door marktwerking zou een hogere prijs gerealiseerd kunnen worden die de inspanningen voor die status (ruim) compenseert.

- Onderzoeken wat de invloed van verschillende soorten golflengte licht is. Wellicht is er een golflengte waarbij de kip denkt: ‘nacht’ en de bloedluis: ‘dag’. En indien die gevonden is, hoe lang duurt het dan voordat de hongerige bloedluist overdag gaat jagen?

- (Sector)plan maken hoe de jaarlijkse 11 mln Euro aan besparing contant te maken en in te zetten voor een definitieve oplossing/definitieve aanpak obv huidig onderzoek/stand van de techniek (attrack and kill, roofmijten, ketenhygiëne enz.)

- Exportkans: bloedluisarme stalsystemen (geen kieren, plek voor roofmijt enz) gecombineert met een preventie en bestrijdingsregime. Dus hardware en software van de BV Nederland.

 

Pikken van andermans veren

In een derde gezelschap is naar aanleiding van een presentatie van Ingrid de Jong van WUR Lifestock Science gediscussieerd over de aanpak van verenpikken. Vanaf 1 september volgend jaar zijn ingrepen in principe verboden en zou er een oplossing voor het verenpikprobleem moeten liggen. Het probleem is urgent, maar dit wordt nog niet altijd zo ervaren. Er is al het nodige bekend over aspecten die van invloed zijn op het optreden van verenpikken (voer, afleidingsmateriaal, strooisel, klimaat, licht,...) maar er is nog geen effectieve integrale aanpak in de sector .

Een lijst van maatregelen en te verwachten effecten is weergegeven op: http://library.wur.nl/way/bestanden/clc/1896004.pdf

 

In de discussie is naar voren gekomen dat de aanpak niet alleen op bedrijfsniveau plaats kan vinden maar dat ook de opfok en de overgang van opfok naar leg meegenomen moet worden.

Rond de rol van licht zijn nog de nodige vragen. Omdat er relatief weinig onderzoek is uitgevoerd naar de relatie soort licht (lichtkleur, verrijkt licht) en verenpikken werd geconcludeerd dat deze vragen door middel van onderzoek nog moeten worden aangepakt. Er is ook geconstateerd dat het wenselijk is een combinatie van factoren onder praktijkomstandigheden goed te evalueren, waarbij licht zeker moet worden meegenomen als factor. De aanwezigen vanuit het bedrijfsleven gaven aan met kennis over licht te willen bijdragen aan het vorm geven van vervolgonderzoek.

 

Weer naar school

De vierde groep boog zich niet over een technisch probleem, maar een organisatorisch vraagstuk: ‘Hoe houden we in Nederland ons hoge kennisniveau op peil, nu onderwijs en voorlichting gemarginaliseerd zijn?’

De discussie concentreerde zich rond een viertal onderwerpen:

- Er is meer inzicht nodig in de ontwikkeling van de personeelsbehoefte in de pluimveesector. En welke opleidingseisen zijn daarbij nodig?

- Hoe krijgt de sector en de opleidingen een aantrekkelijker imago?

Kunnen we een virtueel verzamelpunt voor kennis opzetten? En is deze kennis te verzamelen in een databank?
Enkele deelnemers aan de discussie nemen het initiatief om – in samenspraak met DPC- een projectvoorstel te formuleren met voldoende committent van het bedrijfsleven en kennisinstellingen een opleidings- en scholingsprogramma te ontwikkelen. Vervolgens moeten pilot-activiteiten worden uitgewerkt voor een breder gedragen scholingsprogramma.

Kansen benutten

Op de Kennis- en innovatiedag zijn niet alleen problemen getackeld. Ook hebben twee groepen plannen gemaakt voor het benutten van kansen die op de sector afkomen. Bijvoorbeeld; Kan de pluimveeketen kapitaliseren op de maatschappelijke discussie over de carbon-footprint? Immers, de productie van zowel pluimveevlees als eieren kost relatief weinig CO2.

In een divers gezelschap is met Peter Groot Koerkamp (hoogleraar veehouderijsystemen) een discussie gevoerd over hoe de pluimveesector kan anticiperen op de wens tot verlaging van de uitstoot van broeikasssen. Broeikasgassen (CO2, methaan, lachgas) dragen bij aan de opwarming van de aarde en er zal de komende jaren fors worden ingezet op reductie van de uitstoot.

De veehouderij in zijn totaliteit draagt ongeveer 18 % bij aan deze uitstoot. Deze uitstoot wordt uitgedrukt als CO2 footprint: de emissie van broeikasgassen in CO2 equivalenten over de totale levenscyclus van een product.

Voor de productie van 1 kg eieren bedraagt de footprint circa 2,5 CO2 equivalenten.

Deze komt tot stand in de gehele keten: de inzet van fosiele brandstof voor productie van kunstmest en pesticiden, de teelt van voedergewassen, de productie van mengvoer, de productie van opfokdieren, alle transportbewegingen in de keten en tot slot de productie van eieren op het pluimveebedrijf zelf.

Het is goed om ons te realiseren dat meer dan 50 % van de footprint van een kg eieren dus tot stand komt in de schakels voor het pluimveebedrijf die zorgen voor het produceren van het voer.

Dit betekent dat een effectieve aanpak dus alleen in ketenverband plaats kan vinden.

Op dit moment loopt er een door de diverse productschappen gefinancierde studie, waarin wordt gekeken naar het eenduidig definiëren van de footprint en het identificeren van hotspots: onderdelen in de keten waar veel te winnen valt. Op basis van deze analyse moet een actieplan volgen.

 

Een andere kans die verkend is die van de energieproducerende stal. Gert Hemke van Nutriconsult ontwikkelt voor de varkenshouderij onder de naam Ecoferm zo’n stalsysteem. Op de Kennis- en Innovatiedag is bekeken of dit concept vertaald kan worden naar de vleeskuikenhouderij. Centraal staat het sluiten van kringlopen, waarbij een grote rol voor algenteelt is weggelegd. Deze algen gebruiken warmte en CO2 uit stallucht en mestvergisting. Ook benutten ze mineralen uit mest. Deze algen kunnen vervolgens weer als vervangen van vismeel in het voer worden gebruikt. Zo ontstaat een duurzaam productiesysteem waar zowel de veehouder, de maatschappij als het milieu van profiteert. In termen van de drie P’s van duurzaamheid:

Profit: Productie van (groen)gas en elektriciteit. Beter dierwelzijn en –gezondheid.

People: Minder transportbeweging, minder antibioticum en minder soya-import.

Planet: Vermindering CO2 uitstoot van minimaal 20%. Hergebruik mineralen. Minder uitputting fossiel fosfaat. Kortom, het mes snijdt aan alle kanten.

Binnen DPC wordt verder verkend welke partijen dit concept verder kunnen brengen.

 

Differentiatie eiermarkt

Op de laatste twee edities van de jaarlijkse Kip van Columbus heeft René Boenders de aanwezigen ingepeperd dat ze de eiermarkt veel meer moet differentiëren. Maar marktonderzoek wijst uit dat consument niet zit te wachten op eieren met extra inhoudstoffen. De klant mag niet het gevoel krijgen dat er aan een ei geknoeid is. De markt wil ambachtelijk, maar hoe zijn de eieren dan afwijkend te vermarkten? Daar kan je een boom over opzetten. En dat is precies wat een groep heeft gedaan na een inleiding van Ton van Dijk van Eggnovation:

 

Met productdifferentiatie wordt het mogelijk om de consument een voorkeur voor een bepaald ‘ei’ te laten krijgen met de bedoeling:

  • Het verlagen van de prijsgevoeligheid bij de consumenten
  • Het verminderen van de concurrentiedruk voor het eigen ‘ei’
  • Het behalen van een hogere winstmarge.

 

Uit jongste marktonderzoek van Eggnovation (cofinanciering van Fonds voor Pluimveebelangen en het Min. van EL&I) blijkt dat samengevat de consumenten geïnteresseerd zijn in de volgende eigenschappen van het ei

  • Lekker, gezond, authentiek, betaalbaar
  • Duurzame verpakking, welke qua ruimte efficiënt in koelkast past
  • Duurzaam (dierenwelzijn en milieu) geproduceerd is een voorwaarde

 

Hieruit volgt dat marktsegmentering op life style consumenten (in plaats van op de traditionele huisvestingsvormen ,scharrel, vrije uitloop, biologisch etc.) voor de hand ligt.

 

Als vervolgactie denken DPC en Eggnovation na over het idee van het opzetten een structurele vorm van co-creation (open innovatie) om nieuwe producten/ diensten en markten te ontwikkelen.

 

Toplocatie

Het nieuwe Forumgebouw van de WUR was voor de Kennis en Innovatiedag een toplocatie. Dit is het brandpunt van de Wageningse Universiteit. En de WUR is op haar beurt de spil van agrarische kennis in Nederland. De WUR mag zich verheugen in stijgende studentenaantallen. De dynamiek is voelbaar in de zalen en gangen van het Forumgebouw. Een prima broedplaats voor DPC en haar vraagstukken.

 

WUR heeft een flinke bijdrage aan de Kennis en Innovatiedag gedaan. Naast het beschikbaar stellen van de locatie zijn ook de meeste (onbezoldigde) inleiders werkzaam bij WUR Lifestock Science. Tenslotte heeft WUR samen met Kamer van Koophandel Oost Nederland de afsluitende borrel en buffet gesponsord.

Bij dit buffet is nog lang nagepraat over de verschillende vraagstukken. De deelnemers toonden zich tevreden over de opzet. De Kennis- en innovatiedag is in deze vorm zeker voor herhaling vatbaar. Van belang is wel resultaten zichtbaar worden. DPC moet aan de thema’s vasthouden en deelnemers blijven mobiliseren door waar mogelijk projecten te ontwikkelen.

 

 

Volg ons op

Contact

Dutch Poultry Centre
Landjuweel 15
3905 PG  Veenendaal
The Netherlands


Kamer van Koophandel 08132038


© 2023 Dutch Poultry Centre